-
1 décider
décider [deesiedee]♦voorbeelden:1 décider de qc. • iets bepalen, beslissend zijn voor ietsà vous de décider • de beslissing is aan uc'est moi qui décide ici • ik ben hier de baasII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 beslissen ⇒ een beslissing nemen over, een uitspraak doen over2 besluiten tot ⇒ bepalen, vaststellen4 doen besluiten ⇒ overhalen, brengen tot♦voorbeelden:1 besluiten (tot) ⇒ het besluit nemen (om), overgaan (tot)♦voorbeelden:se décider à faire qc. • het besluit nemen (om) iets te doen1. v1) beslissen4) overhalen2. se déciderv -
2 trancher
trancher [trãsĵee]1 snijden→ vifII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 doorsnijden ⇒ doorhakken, afsnijden2 een beslissing nemen over ⇒ oplossen, uitmaken♦voorbeelden:→ noeud -
3 résoudre
-
4 lent
lent [lã]♦voorbeelden:poison lent • langzaam werkend, sluipend vergifêtre lent à venir • lang op zich laten wachtenadjlangzaam, traag -
5 être lent à se décider
être lent à se décider -
6 extrémité
extrémité [ekstreemietee]〈v.〉2 gewelddaad ⇒ extreme beslissing, extremiteit♦voorbeelden:extrémité du doigt • vingertopêtre à toute extrémité, à la dernière extrémité • op sterven liggenpousser à l'extrémité • tot het uiterste drijven1. f1) (uit)einde, uiterste3) gewelddaad2. extrémitésf pl
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский